••• Wat

Neuro-endocriene tumoren (NET) zijn kwaadaardige tumoren die ontstaan uit neuro-endocriene cellen. Ze kunnen in alle orgaansystemen van het lichaam voorkomen, maar komen vaker voor in de maag, darmen of alvleesklier. Ze groeien traag en geven vaak laattijdig klachten, waardoor de diagnose vaak pas in een laat stadium (met reeds uitgezaaide ziekte) wordt gesteld. Hierdoor is genezing soms niet meer mogelijk (door bijvoorbeeld een operatie), maar wordt er wel therapie gestart om de groei van de tumor af te remmen en eventuele symptomen te behandelen. 

Verder is ook kenmerkend aan NET dat de tumorcellen vaak hormoonreceptoren op hun oppervlak hebben, waarop somatostatine kan binden. Somatostatine is een hormoon dat door ons lichaam wordt geproduceerd, en een rol heeft in de hormoonhuishouding van ons lichaam (remmend effect op andere hormonen). Deze functie van somatostatine ligt ook aan de basis van de eerstelijnstherapie van NET met somatostatine analogen. Dit is een vorm van hormoontherapie met stoffen die gelijken (= analoog zijn aan) op somatostatine (vandaar de naam somatostatine analogen (SSA)) en een soortgelijk effect hebben op het lichaam als somatostatine zelf. Door de toediening van SSA wordt enerzijds de tumorgroei afgeremd door binding op de hormoonreceptoren en anderzijds de hormonen die de tumor zelf produceert, waardoor klachten afnemen. Daarom krijgen patiënten met een functionele (= hormonaal actieve) NET meestal levenslang SSA om zo de symptomen te onderdrukken. 

Wat betreft de patiënten met een niet-functionele (= hormonaal inactieve) NET, weten we dat deze tumoren ook een hormoonreceptor hebben. Bij hen wordt vaak ook hormoontherapie met SSA’s als eerstelijnstherapie gestart, om de tumorgroei te remmen. Wanneer bij hen de tumor toch nog blijft groeien ondanks de toediening van SSA, is het niet duidelijk of het beter is om tijdens de tweedelijnstherapie met peptide receptor radionuclide therapie (PRRT) of doelgerichte therapie (Afinitor/everolimus of Sutent/sunitinib) al dan niet te stoppen met SSA’s. De beslissing hiervan is afhankelijk van de gewoonte van het ziekenhuis en/of de behandelende arts. Aan de hand van de SAUNA studie, hopen de onderzoekers te kunnen aantonen wat de beste aanpak is om de ziekte onder controle te krijgen.

••• Doel

Om de klinisch relevante vraag van wel/niet doorzetten van SSA naast tweedelijnstherapie te beantwoorden, is de SAUNA studie opgezet. Via deze studie hopen de onderzoekers te kunnen aantonen wat de beste aanpak is bij gevorderde niet-functionele (= hormonaal inactieve) NET van de maag, darmstelsel, of alvleesklier die starten met tweedelijnstherapie met doelgerichte therapie of nucleotidentherapie (PRRT). Als de studie voordeel aantoont van de therapie met SSA naast tweedelijnstherapie, zullen deze onderzoeksgegevens vervolgens gebruikt worden om bijkomende analyses te doen. Voorbeelden zijn een analyse om na te gaan of de kosten van de behandeling in verhouding staan tot de verwachte gezondheidswinst, en een analyse van de levenskwaliteit.

••• Studie-opzet
••• Studie-procedures en verloop

Stap 1: geschiktheid om mee te doen

Indien een patiënt in aanmerking komt voor deelname aan de SAUNA studie en beslist om deel te nemen, dan wordt er samen met de behandelende arts het informatie- en toestemmingsformulier ondertekend ter akkoord om de studieprocedures te laten plaatsvinden op de vooropgestelde tijdstippen.

 

Stap 2: de behandeling

Deelnemende patiënten worden in de doelgerichte therapie groep of de PRRT-groep ingedeeld, afhankelijk van welke tweedelijnstherapie er gekozen werd in samenspraak met de behandelende arts. In het kader van deze studie zal binnen elke groep de helft van de patiënten de behandeling met SSA verderzetten, terwijl de andere helft van de patiënten geen SSA meer zal krijgen. Dit zal bepaald worden via loting en is nodig om een zo objectief mogelijk beeld te krijgen. Er mag dus niet gekozen worden. Indien de behandeling met SSA verdergezet wordt, zal in een dagboek de dosis, de batchnummers en vervaldata van de toegediende SSA genoteerd moeten worden.

 

Stap 3: onderzoeken en metingen

Vanaf het moment dat er gestart wordt met de tweedelijnstherapie, zal er gedurende maximum 18 maanden elke drie maanden een studievisite plaatsvinden. Tijdens deze driemaandelijkse studievisite zal er telkens een CT- of MRI-scan genomen worden. Alle studievisites zullen zodanig ingepland worden zodat deze zoveel mogelijk gecombineerd worden met een geplande doktersbezoek. Er zal verder bij elke visite op papier of via mail gevraagd worden om vier vragenlijsten in te vullen. Het invullen van deze vragenlijsten zal in totaal ongeveer 15 minuten in beslag nemen. 18 maanden na de start van de tweedelijnstherapie of indien er verslechtering van de ziekte zou optreden, zal de laatste studievisite plaatsvinden. Na bespreking met de behandelende arts, kan de behandeling met SSA eventueel doorgezet, herstart of stopgezet worden.

 

Stap 4: follow-up

Na de laatste studievisite volgt er een opvolgperiode van vijf jaar. Gedurende deze periode zal jaarlijks telefonisch contact opgenomen worden om enkele vragen te beantwoorden omtrent de toestand van de ziekte. Tijdens deze vijf jaar zal bovendien ook gevraagd worden om jaarlijks de vragenlijsten van thuis uit in te vullen.

 

Optioneel

Indien hiervoor specifiek toegestemd wordt, zullen er extra bloedstalen (30 mL per bloedafname) voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek afgenomen worden op 4 tijdspunten: vóór de start van de tweedelijnstherapie, drie maand na de start van de tweedelijnstherapie, tijdens de laatste studievisite en in geval van verslechtering van de ziekte. In totaal wordt er maximum 120 mL bloed afgenomen. Deze hoeveelheid geeft bij volwassenen geen problemen. Ter vergelijking: iemand die bloed geeft bij de bloedbank, geeft 500 mL bloed per donatie.